Necessary cookies are absolutely essential for the website to function properly. This category only includes cookies that ensures basic functionalities and security features of the website. These cookies do not store any personal information.
Any cookies that may not be particularly necessary for the website to function and is used specifically to collect user personal data via analytics, ads, other embedded contents are termed as non-necessary cookies. It is mandatory to procure user consent prior to running these cookies on your website.
In zijn vroege werk is de Franse filosoof Michel Foucault (1926-1984) pessimistisch over de mogelijkheden van de mens – het subject – om echt zelf iets te zijn, om invloed uit te oefenen op zichzelf. De taal, de cultuur, het systeem, of, in Foucaults woorden: het discours waarin we opgroeien en leven, bepaalt volledig onze identiteit. Foucault probeert de structuren bloot te leggen van ons discours. Deze onderneming noemt hij: archeologie van het weten. Door deze archeologie wil hij laten zien hoe het komt dat we zijn wie we zijn in deze tijd. In Het gebruik van de lust wordt Foucault positiever. Hij beschrijft hierin de ‘zorg voor zichzelf’ zoals die in de oudheid werd bedreven. Door een voortdurende training in zelfbeheer kan de mens toch nog wat richting geven aan zijn eigen leven.
Dat de Franse filosoof Michel Foucault (1926-1984) een van de belangrijkste denkers van de vorige eeuw is, blijkt al uit het feit dat hij volgens de Times Higher Education Guide de meest geciteerde auteur in de geesteswetenschappen ter wereld is.
Foucault komt uit een familie van artsen. Hij wordt zelf geen arts, maar gaat zich als filosoof later wel intensief bezighouden met het werk van artsen, vooral van zenuwartsen. In zijn proefschrift Geschiedenis van de waanzin beschrijft hij hoe het begrip waanzin door de eeuwen heen steeds anders geïnterpreteerd wordt. Wat we in de loop van de geschiedenis als normaal en abnormaal beschouwen, zegt meer over de tijdgeest dan over voortschrijdend inzicht in krankzinnigheid.
Op dezelfde manier bestudeert hij het gevangeniswezen in zijn boek Discipline, toezicht en straf en seksualiteit in Geschiedenis van de seksualiteit. Foucault onderzoekt steeds de ontstaansgeschiedenis van de onderwerpen die hij kiest. Hoe is er door de eeuwen heen met deze onderwerpen omgegaan en hoe is het dus gekomen dat wij denken zoals wij denken over gekte, misdaad en seksualiteit?
In de jaren tachtig richt Foucault zich op de zorg voor zichzelf. Hij onderzoekt vooral de manieren die aangeboden werden door de filosofische scholen uit de oudheid om jezelf te beheren. Hij geeft colleges over technieken om lusten, emoties en gedachten vorm te geven en is daarmee een van de grondleggers van de moderne levenskunst.
Ton Derksen (1943) was voor zijn pensioen als hoogleraar wetenschapsfilosofie verbonden aan de Radboud Universiteit Nijmegen en de Universiteit van Tilburg. Hij schreef verschillende boeken over justitiële dwalingen. Vooral zijn boek Lucia de B. een gerechtelijke dwaling, trok de aandacht. Dit boek vertelt het verhaal van verpleegster Lucia de B. die vastzat voor een zevenvoudige moord op bejaarden in een verpleegtehuis. Bij één verdacht sterfgeval zou bewijs zijn dat Lucia de B. hiervoor verantwoordelijk was. Aangezien de andere zes sterfgevallen hierop leken, zouden dat ook moorden van De B. zijn geweest. Mede door dit boek, waarin hij het bewijs van de eerste ‘moord’ onderuit haalt en de aanhoudende strijd van zijn zus, verpleeghuisarts Metta de Noo voor deze zaak, werd Lucia de B. uiteindelijk onschuldig verklaard en vrijgelaten.
Stine Jensen (1972) is waarschijnlijk samen met Bas Haring de bekendste publieksfilosoof van Nederland. Ze deed mee aan het televisieprogramma Wie is de mol? Vanwege haar boek over leugenaars, dacht iedereen dat zij de mol wel moest zijn. Maar dat was niet zo. Ze brak door toen de aap Bokito uitbrak en haar proefschrift, Waarom vrouwen van apen houden, opeens heel actueel bleek. Ze schreef vele andere boeken, zoals Het broekpak van Olivia Newton-John en Go East. Ze publiceerde ook verschillende kinderboeken. Voor Lieve Stine, weet jij het? kreeg ze de Zilveren Griffel. Ze heeft haar eigen televisieprogramma. Dus ik ben… en stond in 2018 en 2019 samen met niemand minder dan … Frank Meester in de Nederlandse theaters met hun programma Het opvoedcircus. Wij schreven samen aan de hand daarvan het boek De Opvoeders. Wat filosofie de schipperende ouder kan leren en het kinderboek Hoe voed ik mijn ouders op?
In waarschijnlijk zijn beroemdste boek de Belijdenissen beschrijft Augustinus van Hippo (354-430) zijn geestelijke zoektocht, die uitloopt op zijn bekering tot het christendom. Augustinus wordt geboren in de Noord-Afrikaanse stad Thegaste. In zijn geschriften bekent hij hoe hij als jongen in ‘zonde leefde.’ Zo beschrijft hij hoe hij geregeld zijn ouders – zijn moeder Monica is streng christelijk, zijn vader is een Romeinse centurion – met ‘talloze leugens’ om de tuin leidde. Ook kreeg hij op zijn zeventiende een relatie met een jong meisje. Hij leefde dertien jaar ongehuwd met haar samen en ze kregen een zoon. Daar bleef het niet bij. Zijn vriend Alypius werd een obsessie voor hem. Hij begaf zich in ‘een warboel van schandelijke liefdes,’ waarmee hij waarschijnlijk ook homoseksuele liefdes bedoelde.
Ondertussen wist hij zich wel als denker te ontwikkelen. Hij werd leraar in de retorica. Hij verdiepte zich in het werk van de grote filosofen uit de oudheid en hing verschillende religieuze sektes aan. Zoals het manicheïsme, een christelijke sekte, die meende dat goed en kwaad twee afzonderlijke krachten waren. Uiteindelijk bekeerde hij zich tot het christendom van zijn moeder. Daarmee veranderde zijn leven rigoureus: hij werd een streng gelovige, celibatair en ascetisch levende kerkbestuurder. In 391 werd hij tot priester gewijd. Zijn benoeming tot bisschop van Hippo volgde in 396. Naast zijn Belijdenissen schreef hij nog een enorm oeuvre bij elkaar, waarin hij probeerde het voorchristelijke klassieke denken in overeenstemming te brengen met de bijbelse boodschap.
De Nederlandse schilder Han van Meegeren (1889 –1947) had een voorliefde voor het schilderen in de stijl van de Hollandse meesters uit de 17e eeuw. Zijn werk viel echter niet in de smaak bij de kunstcritici. Hij kreeg weinig kans om te exposeren.
Verbolgen over het gebrek aan erkenning trok hij zich terug in Frankrijk. Hij besloot zijn critici een hak te zetten. Hij maakte een schilderij in de stijl van de schilder Johannes Vermeer in de hoop dat zijn criticasters zouden denken dat het een echte Vermeer was. Vervolgens zou hij dan bekend maken dat hij de schilder was, zodat zij in hun hemd zouden staan. Via via liet hij zijn imitatie-Vermeer naar Nederland brengen. Zijn grootste criticaster, de toonaangevende kunstkenner Abraham Bredius, zag er direct een echte Vermeer in. Het werk werd voor veel geld aangekocht door Museum Boijmans van Beumingen. Toen Van Meegeren besefte dat zijn vervalsingen hem veel geld konden opleveren, besloot hij zich toch niet bekend te maken als de schilder van het werk. Hij ging nog meer schilderijen in de stijl van Vermeer maken, maar ook de schilders Frans Hals en Pieter de Hooch ging hij namaken.
Tijdens de Tweede Wereldoorlog verkocht van Meegeren ook verschillende werken aan Duitsers. Een van de Vermeer-vervalsingen belandde in de collectie van de rijksmaarschalk en opperbevelhebber van de Duitse luchtmacht Hermann Göring. Aan het eind van de oorlog verborgen veel Duitsers hun kunstschatten. Toen de geallieerden deze ontdekten, zat daar ook de nep-Vermeer bij.
Het spoor leidde naar Van Meegeren. Hij werd gearresteerd op verdenking van collaboratie. Hiervoor kon hij de doodstraf krijgen. Om het vege lijf te redden bekende hij dat het schilderij een vervalsing was. Op vervalsen stond maximaal twee jaar gevangenisstraf. Van Meegeren kreeg schilderspullen tot zijn beschikking en moest een Vermeer schilderen om te bewijzen dat hij dat werkelijk kon. Hij werd uiteindelijk veroordeeld tot een jaar gevangenisstraf, maar stierf nog voordat hij de gevangenis in ging aan een hartaanval.
Han van Meegeren schildert in opdracht van de rechtbank ‘Christus in de tempel’
Plato (427-347 c. Chr.) was de zoon van een aristocraat. Hij was sportman, dichter en velen dachten dat hij een grote toekomst had in de politiek. Maar toen hij op zijn twintigste Socrates hoorde spreken, koos hij voor de filosofie. De rest van zijn leven werkte hij hard aan zijn eigen filosofische theorie. In 387 voor Christus stichtte hij zijn eigen school, de academie. Je zou dit de voorloper van de universiteit kunnen noemen.
Hij schreef bovendien ontiegelijk veel filosofische werken in de vorm van dialogen waarin zijn leermeester Socrates altijd de hoofdrol zou blijven spelen. Hij koos niet voor niets voor de dialoogvorm, want hij was ervan overtuigd dat filosofie het beste kon worden geleerd in een gesprek, waarbij er sprake is van interactie, en niet door een geschreven tekst te lezen. De geschreven dialoog kwam dan nog het dichts bij een echt gesprek. Het schijnt dat hij daarom de kern van zijn leer niet in zijn teksten heeft verwerkt, maar dat je die alleen te weten kon komen als je naar zijn academie kwam.
Gayatri Spivak (1942) is filosoof, literatuurwetenschapper en activist. Ze schreef A Critique of Postcolonial Reason. Hierin kritiseert ze Europese filosofen als Immanuel Kant en Georg Wilhelm Friedrich Hegel, omdat zij ‘ondergeschikten’ (minderheden, zoals vrouwen, homoseksuelen, etnische groeperingen) uit hun geschriften weerden. Bovendien beschouwden deze filosofen niet-Europeanen niet als volwaardige menselijke subjecten.
Spivak kritiseert in haar artikel Can the Subaltern Speak? (Kan de ondergeschikte spreken?) ook mensen die namens minderheden proberen te spreken. We moeten volgens haar minderheden niet representeren, maar ervoor zorgen dat ze zelf aan het woord komen. Dat doet Spivak zelf ook, bijvoorbeeld door geregeld les te geven aan analfabetische kinderen op het Indiase platteland. Spivak is hoogleraar aan Columbia University in New York.
Daniel Kahneman introduceerde het psychologisch onderzoek in de economische wetenschappen. Hij is daarmee de grondlegger van de gedragseconomie: een combinatie van psychologie en economie. In 2002 won hij samen met Vernon Smith de Nobelprijs voor de economie. In zijn boek Ons feilbare denken (Thinking, Fast and Slow) beargumenteert hij dat de mens geen rationeel calculerend persoon is die altijd in zijn eigen voordeel handelt. De menselijke psyche is feilbaar door zijn gebrekkige oordeelsvermogen in onzekere omstandigheden.
Ingrid Robeyns (1972) is hoogleraar Ethiek van de instituties aan de Universiteit Utrecht. Ze laat in haar boek Rijkdom zien waarom extreme rijkdom niet goed is. Extreem rijke mensen ondermijnen namelijk de democratie. Ze kunnen met hun geld macht uitoefenen, door politici financieel te steunen, maar ook door de publieke opinie te beïnvloeden. Daarbij komt dat rijken een veel grotere ecologische voetafdruk hebben. Ze vliegen veel, rijden meer auto, gebruiken grote hoeveelheden energie en schaffen meer producten aan. Het levert ook gewoon meer welzijn op als de rijkdom eerlijker is verdeeld. Vaak wordt gezegd dat rijke mensen hun geld toch zelf hebben verdiend en dat het daarom oneerlijk is om hun een gedeelte van dat geld weer af te nemen. Maar dat klopt niet, want het is niet helemaal hun eigen verdienste. Ze hebben volop kunnen profiteren van publieke voorzieningen om te komen waar ze zijn gekomen: het onderwijssysteem, het handelsklimaat, de infrastructuur, ga zo maar door. En dan blijkt ten slotte dat het voor de rijken zelf ook vaak nog niet eens leuk is om rijk te zijn. Extreem rijke mensen zouden minder gelukkig zijn.
Peter Singer (1946) werd vooral bekend door zijn boek Pro mens, pro dier uit 1975, dat wordt gezien als het begin van de dierenrechtenbeweging. De aandacht voor de dieren past goed binnen het utilitarisme. Pijn en geluk zijn de basisprincipes van deze stroming. Het gaat om zo min mogelijk pijn en zo veel mogelijk geluk. Niet-menselijke dieren kunnen net als wij mensen pijn en geluk hebben en daarom moeten wij bij ons handelen ook rekening houden met niet-menselijke dieren.
Singer schreef niet alleen over dieren. Veel van zijn werken gaan over de bestrijding van armoede. Hij meent dat mensen die het zich kunnen veroorloven de morele plicht hebben een bijdrage te leveren aan de bestrijding van armoede. Extreme armoede is namelijk heel erg, terwijl je er weinig van merkt als je een klein percentage (afhankelijk van hoe hoog je inkomen is) van je inkomsten afstaat. Dat levert weinig pijn op voor één persoon (het afstaan van een klein deel van zijn of haar inkomen) en veel geluk voor een veel groter aantal mensen (niet meer in armoede leven).
Singer zelf geeft elk jaar 25 procent van zijn inkomen aan UNICEF en OXFAM. Hij komt uit Australië en is hoogleraar Bio-ethiek aan Princeton University.
Victor Hugo (1802-1885) was schrijver, dichter, essayist en ook staatsman. Hij wordt gezien als de belangrijkste schrijver van de Franse romantiek. Zijn bekendste werken zijn waarschijnlijk Notre-Dame de Paris (1831), beter bekend als De klokkenluider van de Notre-Dame, en Les Misérables (1862).
Filosoof en cultureel antropoloog Petran Kockelkoren (1949) weet in al zijn werken bruggen te slaan tussen uitersten, tussen Oost en West, geschiedenis en filosofie, techniek en kunst. Volgens Kockelkoren kunnen we niet zonder mythen. Ook in de moderne, door en door wetenschappelijke en technische wereld spelen mythen nog steeds een rol. Misschien zitten ze nu niet meer in de verhalen die we elkaar vertellen, maar veeleer in de apparaten waarmee we werken.
Maarten Meester (1966) is een Nederlandse filosoof en literatuurwetenschapper. Ooit woonde hij in een riant huis op het platteland, reed in een grote auto, vloog naar zijn vakantiebestemmingen en nuttigde copieuze maaltijden. Nu woont hij samen met zijn vrouw, schrijfster Sabine van den Berg, in een klein huis, reist alleen nog te voet, per fiets, of een enkele keer met de trein en eet geheel veganistisch. En hij is, naar eigen zeggen, nog nooit zo gelukkig geweest. In zijn recente boeken, artikelen en lezingen beschrijft hij hoe je ook zo’n fijn leven kunt leiden.
Eerder schreef hij boeken over nieuwe spiritualiteit, religie en filosofie, zoals Meesters in de filosofie, dat hij samen met mij schreef.
Greta Thunberg (2003) kreeg wereldwijde aandacht toen ze als vijftienjarige een maand lang in staking ging op de stoep van het Zweedse parlementsgebouw om aandacht te vragen voor het klimaat. Naar aanleiding van haar actie werd ze gevraagd om te praten op de klimaatconferentie van de Verenigde Naties in Katowice, Polen. De speech ging viral: een meisje van vijftien dat in vloeiend Engels wereldleiders aansprak op hun verantwoordelijkheid op klimaatgebied. Haar ster rees snel en ze had afspraken met vele wereldleiders. In 2019 werd ze door het tijdschrift Time uitgeroepen tot persoon van het jaar en zeilde ze naar Amerika om op de klimaattop van de Verenigde Naties in New York een toespraak te houden. Ook deze toespraak maakte wereldwijd grote indruk. Thunberg wist miljoenen jongeren over de hele wereld te motiveren te gaan staken voor het klimaat.
Wat tot de verbeelding spreekt, is haar onverschrokkenheid en haar grote kennis van zaken. Ze houdt alle wetenschappelijke literatuur op het gebied van het klimaat nauwgezet bij. Bovendien heeft ze uitgelezen ideeën over wat de beste tactiek is om deze strijd voor het klimaat te voeren. Dit maakt dat ze aan de ene kant een grote schare bewonderaars heeft, omdat ze hun hoop heeft gegeven dat er verandering mogelijk is, en aan de andere kant een leger criticasters. Vooral een aantal mannelijke wereldleiders, zoals Poetin en Trump, lijken het bedreigend te vinden dat een jong meisje hen de les leest.
Kijk hier de speech van Greta Thunberg op de klimaatconferentie in Katowice
Op zijn derde kon John Stuart Mill het Griekse alfabet opzeggen, op zijn achtste was hij bekend met het werk van Plato en toen hij twaalf was, begon hij aan de studie van de logica. John Stuart Mill (1806-1873) zou je dus wel een wonderkind kunnen noemen. Al kwam dat ook door de opvoeding van zijn vader James Mill, die samen met zijn vriend Jeremy Bentham de opvoeding op zich nam de jonge John Stuart. Bentham was de grondlegger van het utilitarisme, een belangrijke filosofische stroming.
Het utilitarisme heeft als belangrijkste principe dat je je bij elke handeling moet afvragen of die het grootste geluk voor het grootste aantal mensen oplevert. Stel je bent brandweerman en er staan twee huizen in de fik. In het ene huis zijn twintig mensen en in het andere tien, dan moet je eerst het huis met twintig mensen proberen te blussen.
De jonge Mill was voorbestemd om het utilitarisme na de dood van James Mill en Jeremy Bentham te blijven uitdragen.
Op zijn 24ste leerde John Stuart Mill Henriette Taylor kennen. Zij was al getrouwd, maar de twee ontwikkelden een hechte vriendschap. Toen Taylors man overleed, 21 jaar later, traden Taylor en Mill in het huwelijk. Helaas stierf ze al na zeven jaar.
Taylor was zelf ook een groot filosoof. In 1869 publiceerde Mill Subjection of Women, een verdediging van vrouwenrechten. Taylor zou het werk hebben geschreven, maar het kon niet onder haar naam worden gepubliceerd. Mill zelf was ook een groot voorstander van vrouwenrechten. Als lid van het parlement pleitte hij voor het vrouwenkiesrecht.
Het bestaan is volgens Jean-Paul Sartre een dynamisch proces, waarin een persoon zichzelf definieert door zijn acties en keuzes. De mens moet zelf betekenis zien te geven aan het leven en kan zijn verantwoordelijkheid niet afschuiven op omstandigheden.
Sartres belangrijkste filosofische werken zijn:
Sartre was politiek geëngageerd en werd later aanhanger van het communisme. In 1964 won hij de Nobelprijs voor de Literatuur, die hij weigerde. Behalve filosofische werken schreef hij veel toneelstukken en romans. Beroemde uitspraken van Sartre zijn:
‘De mens is alleen datgene wat hij van zichzelf maakt.’
‘De hel, dat zijn de anderen.’
In Die Stufen des Organischen und der Mensch (1928), een van de hoofdwerken van de wijsgerige antropologie, beschrijft Helmuth Plessner de mens als een wezen dat gekarakteriseerd wordt door zijn excentrische positie. De mens valt niet samen met zijn lichaam, maar kijkt als het ware over zijn eigen schouder mee naar wat hij doet. Mensen zijn en hebben een lichaam, door Plessner aangeduid met het onderscheid tussen Leib sein en Körper haben. Deze tweespalt maakt dat de mens een vreemdeling is van zichzelf. Hij is niet thuis in de gegeven natuur, zoals het dier, maar moet zelf zijn leven en omgeving vormgeven. Op zoek naar een fundament stort de mens zich in de religie of in een ideologie als het communisme, maar ook die kunnen hem geen vaste grond verschaffen. Plessner heeft een essentiële bijdrage geleverd aan de wijsgerige antropologie en de sociologie. Toen Hilter aan de macht kwam, mocht Plessner als half-Jood geen les meer geven aan de universiteit van Keulen en ging hij in Groningen werken in het Sociologisch Instituut. Tijdens zijn ballingschap in Nederland schreef hij het boek Die verspätete Nation, een analyse van de vraag waarom Duitsland als ‘te laat ontstane natie’ vatbaar was voor het nationaalsocialisme.
Wat is Zijn? Die vraag werd in de oudheid nog wel gesteld, maar zijn we volgens Martin Heidegger (1889-1976) nu vergeten. Filosofie, vooral sinds de Duitse filosoof Immanuel Kant, gaat meer over kennisleer (wat kan ik weten?) dan over de zijnsvraag. Heidegger zegt over die aandacht voor de kennisleer: ‘Op die manier slijp je wel je mes, maar je komt nooit tot snijden.’
Wie de vraag naar het Zijn weer op de agenda zet, moet wel duidelijk maken wat hij onder Zijn verstaat. De voor ons meest voor de hand liggende vorm van Zijn is het menselijk zijn. Heidegger noemt dit Dasein. Dat is het zijn dat de vraag naar het Zijn stelt en dat vanuit zijn eigen zijn al een idee heeft van Zijn. Het eerste deel van zijn hoofdwerk uit 1927 Sein und Zeit is gewijd aan het Dasein. Heidegger ontdekt dat het Dasein een ‘in de wereld zijn’ is: je bent in de wereld geworpen.
Deel twee van het boek gaat over de tijdelijkheid van Dasein, ieder mens gaat immers dood. Hoewel je het precieze einde van je leven nog niet kent, loop je er al wel op vooruit. Je weet nog niet hoe jouw levensverhaal afloopt, maar je anticipeert er al op tijdens je leven; je kiest de dingen die je doet vanuit je levensverhaal.
Wetenschap en kennisleer houden geen rekening met deze specifieke menselijke manier van zijn. Zij gaan uit van een object-subjectrelatie. Het subject, de mens, probeert een object te vatten. Maar wat is het subject? Is dat puur een kennend subject zonder verdere eigenschappen? Of is het een geïnteresseerde mens die geplaatst is in een specifieke tijd en op een specifieke plaats (in de wereld geworpen) met een mening en een cultuur achter hem?
Heidegger is een controversiële filosoof, vooral omdat hij sympathiseerde met het nationaalsocialisme en aanvankelijk hoge verwachtingen had van Hitler. Aan het einde van WOII mocht hij van de Franse bezetter geen colleges meer geven.
De Amerikaanse neurowetenschapper Benjamin Libet onderzocht in de jaren 70 en 80 van de vorige eeuw hoe beslissingen in de hersenen tot stand komen. In het befaamd geworden Libet-experiment ontdekte hij dat de hersenimpuls die leidt tot een handeling circa 200 milliseconden eerder plaatsvindt dan de mens zich ervan bewust wordt. Zijn conclusie was dan ook dat er geen bewust wilsbesluit voorafgaat aan het menselijke handelen, maar dat de handeling voorafgaat aan het denken. Van een vrije wil is dus geen sprake. Later vulde hij zijn onderzoek aan met de vetotheorie: je kunt wel zelf bepalen of een bepaalde handeling moet worden doorgezet, want je kunt ja of nee zeggen tegen de neurologische impulsen die spontaan in je hersenen ontstaan. Daarmee is de vrije wil – althans voor een deel – weer in ere hersteld.
Giacomo Rizzolatti specialiseerde zich na zijn studie geneeskunde aan de universiteit van Parma in de neurologie. Zijn onderzoek met apen leidde in de jaren negentig tot de ontdekking van het speigelneuronensysteem, een complex en uitgebreid netwerk van cellen in diverse hersengebieden die te maken hebben met waarneming en motoriek. Zijn onderzoeksteam ontdekte dat het speigelneuronensysteem een rol speelt bij het leren via imitatie. Ook helpen spiegelneuronen ons te begrijpen wat de intentie van iemands handelen is. Ze spelen een belangrijke rol bij het herkennen en begrijpen van emoties bij anderen. In 2005 werd door onderzoekers de hypothese opgeworpen dat het niet goed functioneren van spiegelneuronen ook een rol zou kunnen spelen bij stoornissen in het autismespectrum.
De Amerikaanse filosofe Judith Butler publiceert in 1990 haar boek Gender Trouble: Feminism and Subversion of Identity. Daarin stelt zij de scheiding der seksen aan de kaak. Volgens Butler gaat de maatschappij gebukt onder het juk van de heteroseksualiteit. Die bepaalt de rangorde tussen mensen. Degenen die niet aan deze norm voldoen, worden gemarginaliseerd en bedreigd. Ze verzet zich tegen deze heersende norm en betoogt dat het geweld vooral diegenen treft die niet kunnen of willen voldoen aan deze eenduidige tweedeling van de seksen. De sociale werkelijkheid is volgens haar een constructie die wordt gecreëerd in taal, gebaren en tekens. Taal is niet neutraal, maar construeert en versterkt vooroordelen over wat typisch mannelijk en vrouwelijk is.
Jacques Derrida is een beetje de Wim T. Schippers van de filosofie. In Schippers’ werk discussiëren mensen oeverloos over de vraag of je ‘een kop warme chocolademelk’ moet zeggen of ‘een warme kop chocolademelk’. Derrida doet hetzelfde met het gangbare filosofische jargon – hij zevert daar net zo lang over door tot letterlijk geen woord meer vanzelfsprekend is. Dat noemt hij ‘deconstructie’.
Voor mensen met uithoudingsvermogen is zijn oeuvre fascinerend. Marges van de filosofie, een verzameling artikelen uit 1972, is mede door de heldere inleiding van de Nederlandse filosoof Ger Groot een goed boek om mee te beginnen.
Georg Wilhelm Friedrich Hegel meende dat de werkelijkheid volledig wordt gevormd door onze waarnemingen en ons verstand. Wij zijn afhankelijk van de erkenning van andere mensen om onszelf te kunnen beschouwen als individu. Dit resulteert in een strijd om erkenning.
Met Fenomenologie van de geest (1807) schreef Hegel een van de allerontoegankelijkste boeken van de filosofie. Hij beschrijft daarin het noodzakelijke verloop van de geschiedenis naar het Absolute Weten en de vrijheid van de Geest. Uiteindelijk blijkt alles wat er is in de Geest te bestaan, alles is dus idee. Daarom wordt zijn filosofie ook wel idealisme genoemd.
Dit mag allemaal wat abstract klinken, en dat is het ook, toch was zijn filosofie erg invloedrijk. Karl Marx, een van de grondleggers van het communisme, was een leerling van hem. Hij zette de filosofie van Hegel op z’n kop. Niet de Geest en het idee vormen de basis van alles, nee, het draait allemaal om materie, om dingen. Wel neemt hij van Hegel over dat de geschiedenis op een noodzakelijke manier verloopt. Daarom wordt Marx’ filosofie het historisch materialisme genoemd.
Aristoteles (384-322 v. Chr.) leefde aan het einde van de hoogtijdagen van het oude Griekenland. Athene bracht het tot de belangrijkste stadstaat van Griekenland en ontwikkelde zich tot een democratie. In die tijd verrezen de belangrijkste bouwwerken op de Akropolis en bloeiden de Olympische Spelen.
Aristoteles was op zijn zeventiende vanuit zijn geboorteplaats Chalcidicie naar Athene gekomen om daar te studeren aan de Academie van die andere grote filosoof uit de oudheid: Plato. Hij bleef er twintig jaar. In 343 voor Christus vroeg Filippos van Macedonië hem de opvoeding van zijn zoon Alexander, later bekend als Alexander de Grote, op zich te nemen. Toen die in 336 voor Christus de troon besteeg, keerde Aristoteles terug naar Chalcidicie. Na een jaar ging hij weer naar Athene en richtte daar zijn eigen school op.
Aristoteles was ongelooflijk veelzijdig. Hij hield zich bezig met wat nu natuurkunde, biologie, literatuurwetenschap, geneeskunde, wiskunde, logica, retorica, ethiek, metafysica, politicologie en economie genoemd wordt en op al die gebieden was hij een pionier. Zijn invloed kan nauwelijks overschat worden.
Na de dood van Alexander de Grote in 323 voor Christus bracht de anti-Macedonische stemming Aristoteles ertoe Athene te verlaten. Op een landgoed te Chalcis dat aan zijn moeder had toebehoord, bracht hij zijn laatste levensjaar door. Zelf zei hij te zijn gevlucht ‘om de Atheners ervan te weerhouden tweemaal tegen de filosofie te zondigen’, waarmee hij verwees naar Socrates’ dood door de gifbeker.
Peter Sloterdijk stelt de vraag hoe de mens zich moet verhouden tot de moderne wereld. Zijn bekendste werken zijn Kritiek van de cynische rede (1983), Woede en tijd (2007), Sferen (2009) en Je moet je leven veranderen (2011).
Verwacht geen systematisch opgebouwde filosofische boeken. Zijn werken zijn vaak opgebouwd uit aforismen, ze zijn fragmentarisch en literair. Dat maakt het niet gemakkelijker om ze te lezen. Bij een debat in de Rode Hoed in Amsterdam verweet oud-politicus Frits Bolkenstein Sloterdijk zelfs dat zijn werk ‘Pure fantasie’ was. Verder zei Bolkenstein hem: ‘U presenteert helemaal geen theorie, uw boek is een verzameling bon mots, anekdotes, verhalen!’
Helmuth Plessner (1892-1985) was een Duitse filosoof die naar Nederland vluchtte, toen Hitler aan de macht kwam.
Hij studeerde eerst medicijnen, daarna biologie en ging later pas filosofie studeren. Vanwege die interesse in het lichamelijke is Plessner waarschijnlijk een van de weinige filosofen die ook aandacht heeft voor het menselijk lichaam en het niet alleen maar over denken heeft.
De mens valt volgens Plessner niet samen met zijn lichaam. Mensen zijn en hebben een lichaam – in Plessners woorden: ‘Leib sein und Körper haben’. Daardoor is de mens een vreemdeling voor zichzelf. Hij voelt zich niet thuis in de natuur, zoals het dier, en moet zelf zijn leven en omgeving vormgeven.
De positie van het dier noemt Plessner centrisch, het valt samen met zichzelf, die van de mens excentrisch: wij vallen niet samen met onszelf en kijken als het ware over onze schouder met onszelf mee. Dat maakt dat we kunnen nadenken over ons eigen leven. We moeten er zin aan geven. Op zoek naar een fundament daarvoor richt de mens zich op religie of op een ideologie als het communisme, maar ook die zullen geen vaste grond bieden, aldus de filosoof.
Charles Sanders Peirce (1839–1914) was een briljante Amerikaanse wetenschapper. Karl Popper noemde hem zelfs ‘een van de grootste filosofen aller tijden’, al doet hij hem met het etiket ‘filosoof’ tekort. Peirce was namelijk op vele terreinen vooruitstrevend. Zijn werk was relevant voor astronomie, metrologie (de studie van het meten), wetenschapsfilosofie, taalkunde, wiskundige economie, logica en psychologie. Hij ontwikkelde zijn eigen tekenleer, de zogenoemde semiotiek. Hij was de grondlegger van de filosofische stroming die bekend zou worden onder de naam pragmatisme en in 1886 ontdekte hij dat logische operaties kunnen worden uitgevoerd door middel van elektrische schakelingen. Dit idee is later gebruikt voor computers. Toch is hij betrekkelijk onbekend gebleven. Misschien zat zijn eigenzinnigheid hem ook in de weg. Zijn universitaire carrière kwam nooit van de grond. Hij leefde het grootste deel van zijn leven vrij teruggetrokken met zijn vrouw. Hij deed veel onderzoek en schreef veel, maar publiceerde weinig.
Waarom is er iets en niet niets? vroeg de Duitse filosoof Martin Heidegger zich af. Daarmee stelde hij een ontologische vraag. Ontologie is een ander woord voor zijnsleer en richt zich op het Zijn in het algemeen. Hoe kan het dat er dingen zijn? Wat is Zijn? Zijn er verschillende vormen van Zijn? Wat maakt dat iets er kan Zijn? De ontologie richt zich op basale vragen naar de werkelijkheid.
Coen Simon schrijft voornamelijk literaire non-fictie, waarin hij persoonlijke ervaringen filosofisch probeert te duiden. Met zijn boek En toen wisten we alles won hij in 2012 de Socratesbeker. In zijn laatste werk: Pleidooi tegen enthousiasme beweert hij dat tegenwoordig niet de waarheid maar het enthousiasme het belangrijkste overtuigingsmiddel is. Simon: ‘We horen liever ideas worth spreading dan harde feiten.’ Simon is hoofdredacteur van het filosofische maandblad Filosofie Magazine.
Het toeval wil dat Coen Simon en ik tegelijkertijd filosofie studeerden aan de Universiteit van Amsterdam. We hebben altijd contact gehouden en zijn samen de initiatiefnemers van de filosofische pamfletreeks Nieuw Licht, waarin een hedendaagse denker antwoord geeft op een vraag die Coen en ik hem of haar stellen. Dit doen we aan de hand van een filosofische tekst.
In 1881 komt Friedrich Nietzsche (1844-1900) op de gedachte van de eeuwige wederkeer van hetzelfde. Stel je eens voor dat alles wat gebeurt in je leven zich eindeloos zou herhalen. Hoe zou je dan je leven inrichten?
In deze tijd leeft Nietzsche als een nomade. Hij schrijft zijn boeken vaak al wandelend door de bergen. Hij leeft in pensions in Zwitserland en Italië, op zoek naar plaatsen waar de weersomstandigheden een gunstig effect hebben op zijn gezondheid, want hij wordt vaak geteisterd door ernstige hoofdpijnen.
Zijn boeken krijgen een steeds aforistischer karakter: korte stukjes met daarin een wijsheid of een inzicht verwoord. Zo ook De vrolijke wetenschap, waarin de beroemde uitspraak staat: ‘God is dood.’
Het is maar goed dat zijn vader, die dominee was, op dat moment al dood is. Als Nietzsche vijf jaar is, sterft zijn vader en kort daarna ook zijn broertje Joseph. Nietzsche leeft vanaf dat moment in een gezin dat bestaat uit vijf vrouwen: zijn moeder, zijn zus Elisabeth, zijn oma en zijn twee tantes. Niet alleen zijn vader was dominee in de lutherse kerk, maar ook van moeders kant zijn er vele dominees in de familie.
Voordat Nietzsche al wandelend zijn boeken schreef was hij hoogleraar filologie – de wetenschap van de klassieke talen. Hij was een van de jongste hoogleraren ooit. Zijn eindscriptie aan de universiteit werd behandeld als proefschrift en zo kon hij direct na het afronden van zijn studie al hoogleraar worden.
Daarvoor had hij op een elitegymnasium gezeten. Hij blonk uit in alle vakken, vooral in de klassieke talen, behalve in wiskunde. Het onderwijssysteem, maar ook zijn vriendschappen stonden in het teken van wedijver. Neem Germania, een door Nietzsche en zijn vrienden opgericht dispuut. Elk lid was verplicht om eens per drie maanden aan de anderen een werkstuk voor te leggen. Dat kon een gedicht zijn, een muzikale compositie, een architectonisch ontwerp of een essay. De anderen hadden de plicht het werkstuk zo hard mogelijk neer te sabelen.
Begin 1889 stort Nietzsche in Turijn op straat in. De rest van zijn leven zal hij zijn beroofd van zijn geestelijke vermogens. Zijn zus en zijn moeder verzorgen hem tot hij in 1900 sterft.
René Gude (1957 –2015) was van 2013 tot 2015 Denker des Vaderlands. In die periode werd ook bekend dat hij ongeneeslijk ziek was. Maar hij bleef optimistisch. Onder optimisme verstond hij niet een grenzeloos vertrouwen in de wereld, maar de mogelijkheid om een optimum te bereiken voor jouw situatie. Je kunt altijd een optimum bereiken in je privéleven, in je werk en in je politieke leven. Zelfs dus als je ernstig ziek bent. Toen de dood naderde troostte hij zich met de gedachte dat het leven ook een gedoetje is, en dat hij daar binnenkort lekker vanaf was. Hij noemde dergelijke strategieën, humeurmanagement. Gude was hoofdredacteur van Filosofie Magazine en directeur van de Internationale school voor wijsbegeerte.
Het postmodernisme is een filosofische stroming uit de tweede helft van de 20e eeuw. Kenmerkend voor postmodernistische denkers is hun twijfel aan de waarheid, zoals die geclaimd wordt door zichzelf legitimerende systemen, oftewel ‘grote verhalen’. Het christendom is zo’n groot verhaal. Het vertelt hoe de wereld in elkaar steekt en wat wij mensen moeten doen. Maar ook de Verlichting vertelt een groot verhaal: als we allemaal onze rede gebruiken, en ons op technisch vlak blijven ontwikkelen, dan wordt het hier op wereld steeds beter. Voorbeelden van postmoderne filosofen zijn Jacques Derrida, Michel Foucault, Gilles Deleuze, Julia Kristeva, Jean-François Lyotard, Gianni Vattimo en Richard Rorty.
Lyotard bijvoorbeeld beschrijft hoe uit de geschiedenis is gebleken dat er voor het ene grote verhaal vaak weer een ander groot verhaal voor in de plaats gekomen. Maar dat verhaal heeft dan ook weer zijn vervelende kanten. Met het ‘einde van de grote verhalen’ is ons vertrouwen in een alomvattend verhaal (vooruitgang door techniek, marxisme, christendom, kapitalisme) over hoe we in de wereld moeten staan, verloren gegaan.
Karl Popper (1902-1994) was niet alleen een toonaangevend wetenschapsfilosoof, hij schreef ook een invloedrijk politiek filosofisch werk: The open Society and its enemies uit 1945. Waarmee hij een van de belangrijkste critici van autoritaire regimes werd. Het verhaal gaat dat hij zelf ook een tamelijk autoritair type was, daarom hadden zijn studenten het achter zijn rug over The open Society and its enemy, waarmee ze dus Popper bedoelden.
Zijn wetenschapsfilosofie en zijn politieke theorie sluiten naadloos op elkaar aan: net zoals het in de wetenschap zaak is om stapje voor stapje dichter bij de waarheid te komen, zo moet de maatschappij zich ook stapje voor stapje verbeteren. Daarbij is net als in de wetenschap openheid essentieel. Iedereen moet kunnen meedenken en elkaar kunnen bekritiseren, want zo komen de beste ideeën bovendrijven.
Poppers werk geeft geen blauwdruk voor de ideale maatschappij, die hebben volgens hem namelijk grote kans om rampzalig uit te pakken. Hij moest daarbij vooral aan communistisch Rusland en Nazi-Duitsland denken. Hij kende de verschrikkingen van dergelijke totalitaire regimes uit eigen ervaring. Popper schreef zijn politieke werk tijdens de Tweede Wereldoorlog, in Nieuw-Zeeland ver van zijn geboorteplaats Wenen, waar hij als jood niet meer welkom was.
Heraclitus (ca. 540-480 v.Chr.) ziet de wereld als een dynamisch geheel dat voortdurend in beweging is. Vandaar de uitspraak ‘alles stroomt’, of ook: ‘je kunt niet twee keer in dezelfde rivier stappen’. De wereld is volgens Heraclitus een strijd tussen tegendelen. En uit de botsing van die delen komen weer nieuwe dingen voort. Wij mensen moeten daarom accepteren dat spanningen bij het leven horen. Wedijver is een essentieel onderdeel van de samenleving. Oftewel: ‘strijd is de vader van alles’.
Volgens de filosoof is vuur het basiselement van de kosmos. Andere filosofen uit zijn tijd kozen voor water of lucht als grondprincipe. Maar het voortdurend flakkerende vuur past goed in het dynamische wereldbeeld van Heraclitus.
Heraclitus schreef rond 500 voor Christus zijn hoofdwerk met de titel Over de natuur. Hij kreeg er de bijnaam ‘de duistere’ door. Hij schreef expres zo duister. Hij vond dat wie zijn filosofie wilde begrijpen, wel wat moeite mocht doen. Net zoals je moeite moet doen om de natuur te doorgronden. De originele tekst ging in een vuur verloren. Er zijn alleen nog fragmenten en parafraseringen van andere auteurs bekend. Die brand maakte het er niet makkelijker op deze toch al duistere filosoof te begrijpen. Waarschijnlijk was Heraclitus er wel blij mee geweest.
Volgens Epicurus (341-271 v. Chr.) gaat het in het leven om geluk en dat bereik je vooral door pijn te vermijden en genot na te streven. Zijn filosofie wordt ook wel hedonisme genoemd. Tegenwoordig verstaan wij onder hedonisme een leven in overdaad. Dat is niet wat Epicurus nastreefde. Volgens hem word je juist gelukkig als je een matig leven leidt.
Het is belangrijk dat je niet bang bent, dat levert immers een vorm van pijn op. Veel mensen zijn bang voor goden en bang voor de dood. De filosofie van Epicurus maakt korte metten met die angsten.
Volgens hem bestaat alles uit atomen en dat betekent dat alles mechanistisch verklaard kan worden; er zit geen bedoeling achter ons universum, alles is een toevallige samenstelling van atomen. Wij zelf zijn net zo goed een toevallige samenstelling van atomen, zowel ons lichaam als onze ziel. En als die atomen weer uit elkaar gaan, gaan wij dood. Wij bestaan dan simpelweg niet meer. Daarom hoeven we dus niet bang te zijn voor de dood. ‘Zolang wij er zijn, is de dood er niet, en wanneer de dood gekomen is, zijn wij er niet meer,’ zei Epicurus.
Je zou misschien denken dat Epicurus onze angst voor de goden wegneemt door te beweren dat er geen goden zijn. Maar dat is niet waar. Die goden zijn er volgens Epicurus wel. Maar ze zijn volmaakt gelukkig en hebben totaal geen behoefte om zich met ons te bemoeien. Daarom hoeven we niet bang voor ze te zijn.
Een teruggetrokken leven maakt volgens Epicurus het gelukkigst. Maar wel samen met je vrienden. Vriendschap speelt een grote rol in zijn filosofie. Hij richtte een eigen school op. Het was een soort besloten woongroep, waarbij ook vrouwen en slaven zich konden aansluiten. Elke persoon die zich aansloot bij het epicurisme kreeg de steun en het vertrouwen van de andere leden.
John Langshaw Austin (1911-1960) was een Britse taalfilosoof. Veel taalfilosofen vóór hem hadden nagedacht over logica. Dat is een soort wiskundige taal waarin geen misverstanden zouden moeten voorkomen.
Austin daarentegen ging zich juist op de gewone spreektaal richten. Hij ontdekte dat onze taal niet alleen maar een beschrijvende functie heeft. Zo beschrijft de zin: ‘De stoel staat bij de tafel’ een situatie.Taal kon ook iets teweegbrengen volgens Austin.
Als je bijvoorbeeld een belofte doet: ‘Ik beloof je morgen met de afwas te zullen helpen,’ dan is dat geen beschrijving maar een actie. Zo is het ook met de uitspraak ‘Hierbij verklaar ik de vergadering voor geopend.’ Op dat moment is de vergadering begonnen. Austins beroemdste boek heet niet voor niets: How to do things with words.
Charles Taylor (1931), niet te verwarren met ex-president van Liberia die veroordeeld is voor oorlogsmisdaden, is een Canadees filosoof. Zijn vader was protestants en Engelstalig en zijn moeder Franstalig en katholiek.
Taylor is een zogenaamde communitarist. Als je de mens wilt begrijpen moet je volgens Taylor kijken naar de sociale omgeving waarin hij is ingebed. Juist die relaties met anderen bepalen wie je bent. Daarom maakt Taylor zich zorgen over de ontbinding van de samenleving door de verzwakking van de onderlinge banden, waardoor individualisme steeds meer toeneemt.
Taylor is geen systeemdenker, maar eerder iemand die reageert op de actuele situatie. Dat doet hij niet alleen als filosoof, maar ook als politicus. Verschillende keren heeft hij zich kandidaat gesteld voor de sociaaldemocratische New Democratic Party. In 1965 verloor hij van Pierre Trudeau, de latere president van Canada en de vader van de huidige president Justin Trudeau.
Elizabeth Holloway (1893 – 1993) was een Amerikaanse psycholoog en jurist die samen met haar man William Marston (1893-1947) het prototype van de leugendetector ontwikkelde. Marston was net als zijn vrouw psycholoog en gaf les aan de universiteit. Een van zijn studenten, Olive Byrne, kreeg een relatie met hem, maar ook met Holloway. Naast professor was Marston nog schrijver van stripboeken. Zijn twee sterke feministische vrouwen stonden beiden model voor zijn zeer populaire strip Wonder Woman, over een vrouwelijke superheld. Ze stonden trouwens niet alleen model, ze schreven er ook aan mee.
‘Niemand, geen mens, durft ‘ik’ te zeggen’, schreef de Deense filosoof Søren Kierkegaard (1813-1855) vol afgrijzen in Denken en zijn. Hij vond namelijk dat filosofie zinloos is als zij alleen maar over abstracte begrippen gaat: zij moet altijd verbonden zijn met een concrete situatie. Kierkegaard wilde zich richten op ‘existentiële’ problemen. Hij stelde zich de vraag: wat moet ik, deze bepaalde mens, in deze situatie, op dit moment, doen? Filosofie moet verbonden zijn met gevoel en hartstocht, met de eigen individuele verantwoordelijkheid. Door de veralgemenisering ontloopt het individu zijn eigen verantwoordelijkheid voor zijn handelen: ‘Men kan uit principe van alles doen en alle persoonlijke verantwoordelijkheid vermijden.’
Tijdens zijn leven kreeg Kierkegaard niet veel erkenning. Zijn tijdgenoten zagen hem vooral als een zonderling, die wonderlijk gekleed ging en vaak onleesbare boeken schreef onder verschillende pseudoniemen.
Kierkegaards moeder en vijf van zijn broers overleden al jong. Zijn vader, een rijke koopman, zag dat als een straf van God omdat hij zich in zijn jeugd een keer slecht over Hem zou hebben uitgelaten. Vader stierf in 1838 en liet zijn zoon behalve een ongelukkige jeugd ook een kapitaal na, waardoor Søren nooit heeft hoeven werken. Hij verloofde zich, maar verbrak de verloving omdat hij zich geroepen voelde ‘onder vreselijk lijden te moeten ontdekken wat de anderen ten goede komt.’ Toch bleef hij zijn leven lang houden van zijn ex-verloofde.
‘In zijn boeiende jaren had hij de monterheid van een jongeling: zijn open, voor het denken gebouwde voorhoofd was de zetel van een onverstoorbare vrolijkheid en vreugde: woorden, rijk aan gedachten, vloten van zijn lippen, scherts, geestigheid en luim stonden hem ten dienste, en zijn college was de meest onderhoudende omgang. Hij vrolijkte op en dwong op aangename wijze tot zelfstandig nadenken’, schreef de dichter, filosoof en theoloog Johann Godfried von Herder over Immanuel Kant, bij wie hij college had gelopen.
Kant (1724-1804) kon in zijn colleges antropologie mooi vertellen over andere landen en volkeren en was goed op de hoogte van wat er in de wereld speelde. Toch heeft hij zijn geboorteplaats Koningsbergen nauwelijks verlaten, mede door zijn slechte gezondheid. Als zoon van een arme zadelmaker had Kant zijn studie betaald door bijlessen te geven en biljartwedstrijden te winnen. Daarna was hij huisleraar en privaatdocent. Pas in 1770 werd hij tot hoogleraar benoemd.
Eenmaal hoogleraar had hij een strak dagschema. Hij stond om vijf uur op en begon dan al snel te werken. Van zeven tot negen gaf hij colleges. Van negen tot een was er de gelegenheid voor zijn eigen studie. Dan was het tijd voor het middagmaal, de enige maaltijd die hij gebruikte. Kant had bijna altijd gasten te eten. Meestal geen geleerden, maar mensen uit het praktische leven, het liefst ook enkele knappe vrouwen. Na het eten was het tijd voor zijn wandeling. Het scheen dat de mensen daar de klok op gelijk konden zetten.
Kant schreef vele werken, maar zijn drie kritieken zijn het beroemdst: De kritiek van de zuivere rede, De kritiek van de praktische rede en De kritiek van de oordeelskracht. Met deze boeken zou hij drie, sommige zeggen vier, belangrijke vragen hebben beantwoord: wat kan ik weten?, wat moet ik doen?, wat mag ik hopen?, en als eventueel vierde vraag: wat is de mens?
‘De natuur heeft alle mensen in gelijke mate met lichamelijke en geestelijke vermogens bedeeld; soms komt het weliswaar voor dat iemand duidelijk sterker van lichaam of sneller van geest is dan anderen, maar alles bij elkaar genomen is het verschil tussen mensen onderling toch niet zo aanzienlijk dat iemand op grond daarvan enig voorrecht kan opeisen waarop een ander niet even goed aanspraak kan maken. Want als het om lichaamskracht gaat, is de zwakste altijd nog sterk genoeg om de sterkste te doden, hetzij door heimelijke listen en lagen, hetzij door samen te spannen met anderen die in hetzelfde gevaar verkeren.’ Zo begint hoofdstuk 13 van Thomas Hobbes’ beroemdste boek Leviathan uit 1651.
Uit zijn geschriften blijkt dat hij een groot psychologisch inzicht had, al had hij wel een wat pessimistische kijk op de mens. Maar dat is misschien te begrijpen als je bedenkt dat zijn werken zijn geschreven tegen de achtergrond van de Engelse burgeroorlog in de 17e eeuw, waarbij koning Karel I ten val werd gebracht en Oliver Cromwell de macht overnam. Hobbes stond aan de kant van de koning en moest uitwijken naar Frankrijk. In 1651 keerde hij terug naar Engeland. Hij kwam later nog een keer in de problemen, omdat hij van atheïsme beschuldigd werd. Hierdoor mocht hij zijn werken niet meer in Engeland laten drukken, daarom liet hij dat in Amsterdam doen.
Epictetus (50 tot ca.130 n.C.) was een Griekse slaaf die naar Rome werd gehaald waar hij eigendom werd van een belangrijke bestuurder aan het hof van Nero. Hij kreeg de mogelijkheid om te studeren en ging na zijn vrijlating onderwijs geven in Rome. Hij behoort samen met andere Romeinse filosofen als Seneca en Marcus Aurelius tot de zogenaamde Stoïcijnen.
Volgens Epictetus is filosofie niet alleen een theoretische discipline, maar een levenswijze. Alles wordt volgens Epictetus door het lot bepaald. Als mens heb je daar dus geen invloed op. Waar je wel invloed op hebt, is hoe je op het lot reageert. We moeten alles wat gebeurt kalm en nuchter accepteren. Door strenge zelfdiscipline kunnen we onszelf leren onderzoeken en beheren.
Voor Socrates (469-399 v. Chr.) draaide het in de filosofie om zelfkennis, en niet om zware theorievorming. ‘Tot nu toe ben ik niet zo ver mezelf te kennen, zoals de spreuk van Delfi voorschrijft. En zolang die onwetendheid voortduurt, schijnt het me belachelijk toe me in andere zaken te verdiepen.’ Socrates schreef geen boeken, stichtte geen school. Wat hij deed was niets anders dan met mensen praten. Door de jusite vragen te stellen, liet hij zijn gesprekspartner er zelf achter komen dat de zaken die zij altijd als vanzelfsprekend hadden beschouwd helemaal zo vanzelfsprekend niet waren.
Uiteraard waren er mensen die hun vanzelfsprekendheden niet wilden of durfden op te geven, zoals de Atheense machthebbers. Zij lieten Socrates ter dood veroordelen omdat hij ongelovig zou zijn en de jeugd zou bederven. Hij kreeg wel de mogelijkheid te vluchten, maar daar zag hij vanaf. Hij dronk de gifbeker en stierf in het gezelschap van zijn vrienden, na de nog steeds raadselachtige woorden: ‘Crito, wij zijn Asclepios een haan schuldig. Geef hem die en verzuim het niet.’
‘Hoe prijzenswaardig het is als een machtig man zijn woord houdt en rechtschapen en eerlijk leeft, begrijpt iedereen. Toch leert de ervaring dat in onze dagen juist die machthebbers die zich aan hun woord weinig gelegen lieten liggen, grote dingen tot stand hebben gebracht en op sluwe wijze de geest van de mensen hebben weten te bespelen. En tenslotte zijn ze zelfs hen die zich op eerlijkheid baseerden, de baas geworden.’ Dit schrijft Nicolo Machiavelli (1469-1527) in zijn beroemde boek De Heerser. Machiavellli wordt gezien als de grondlegger van de politicologie. Hij keek niet op een morele manier naar de politiek (je mag nooit liegen!) maar op een praktische: wat werkt wel en wat werkt niet? En zo kon gebeuren dat een van zijn adviezen was: soms moet je als politicus liegen. Hij kon het weten, want hij was jarenlang actief geweest in de Florentijnse politiek.
Peter Sloterdijk stelt de vraag hoe de mens zich moet verhouden tot de moderne wereld. Zijn bekendste werken zijn Kritiek van de Cynische Rede (1983), Woede en tijd (2007), Sferen (2009) en Je moet je leven veranderen (2011).
Verwacht echter geen systematisch opgebouwde filosofische boeken. Zijn werken zijn vaak opgebouwd uit aforismen, ze zijn fragmentarisch en literair. Dat maakt ze niet makkelijker om te lezen. Bij een debat in de Rode Hoed in Amsterdam verweet oud-politicus Frits Bolkenstein Sloterdijk zelfs dat zijn werk “Pure fantasie” was, verder zei Bolkenstein hem: “u presenteert helemaal geen theorie, uw boek is een verzameling bon mots, anekdotes, verhalen!”