Maar het is wel een hoop geploeter

‘Monsieur le Président. Je vous fais une lettre. Que vous lirez peut-être’. ‘Meneer de president, ik schrijf u een brief bij deze, die u wellicht zult lezen.’ Zo begint een van mijn favoriete liedjes: Le deserteur. In de brief vertelt de protagonist dat hij van plan is om te deserteren. Ik zing het lied vaak bij optredens en dan vertel ik erbij dat het van Boris Vian is en in 1954 verscheen, het jaar van de slag bij Dien Bien Phu. Die slag leidde ertoe dat Frankrijk zich uit zijn kolonie Indochina terug zou trekken.

Het was ook het jaar waarin de eerste opstanden tegen de Franse aanwezigheid in Algerije begonnen. Het lied werd in eerste instantie niet door Vian zelf vertolkt, maar door de chansonnier Marcel Mouloudji en zorgde al snel voor veel ophef. De plaat waarop het lied stond werd uit de handel genomen en tot het einde van de oorlog met Algerije in 1962 was het verboden om het chanson op de radio te draaien. Vian zette het lied in 1956 zelf ook op plaat en deze versie werd eveneens uit de schrappen gehaald. Hierdoor groeide Le Deserteur uit tot een van de bekendste anti-oorlogsliederen ooit.

Is deze pacifistische lading de reden dat ik al zo lang dit lied speel? Nee, eigenlijk niet. Toen ik het chanson voor het eerst hoorde – ik was een jaar of 16 – zei de betekenis van de woorden mij eigenlijk niet zoveel. Het ging mij meer om de ontroerende melodie, de sfeer, de stem van Vian, het arrangement van het liedje. Alles behalve de tekst dus. Bij de muziek hoorde voor mij een manier van Zijn. Als ik naar muziek luisterde die me aansprak, stelde ik me voor dat ik die muziek zelf maakte en me zo die zijnswijze eigen maakte.

Daarom begon ik met het uitzoeken van liedjes die ik mooi vond, liedjes van Georges Brassens, Serge Gainsbourg, Tom Waits en dus van Boris Vian. Eerst de akkoorden. Goed naar de bas luisteren die meestal de grondtonen speelt en daar op mijn gitaar de juiste akkoorden bij zoeken.

Dan de tekst. Ook weer goed luisteren. Terugspelen. Nog een keer luisteren. Wat ik niet verstond schreef ik fonetisch op. Van liedjes die ik in die tijd uitzocht weet ik nu soms nog niet precies wat ik zing. Ik heb ook hele teksten in talen die ik niet beheers fonetisch uit mijn hoofd geleerd. Een Spanjaard die eens tijdens een optreden een Spaans liedje van me hoorde, vertelde me dat het heel Spaans klonk, maar dat hij er geen woord van had verstaan.

Wanneer ik de woorden en de akkoorden eenmaal had, begon het instuderen. Door het liedje vaak te spelen en te zingen, maakte ik me de melodie eigen. Om de tekst uit je hoofd te kennen en soepel uit te spreken, was repetitie en heel goed luisteren naar het origineel nodig. Vooral bij Franse teksten kostte dat veel tijd. Tegen de tijd dat ik het liedje in de vingers had, had het zijn speciale betekenis, zijn manier van zijn die maakte dat ik het lied me eigen had willen maken, al lang verloren. Maar dan hoorde ik weer nieuwe liedjes die dezelfde aantrekkingskracht hadden en begon het hele proces opnieuw. En zo gaat het nog steeds. Ik ben weinig wijzer geworden.

Maar ik denk dat ik daarin niet alleen sta. Dat maak ik tenminste op uit de reacties op mijn eigen concertjes. ‘Ik wou dat ik dat kon,’ zeggen mensen, vooral mannen, me vaak. Ze stellen zich blijkbaar voor hoe het is om zelf muziek te maken. Ze vragen zich af hoe het is om muzikant te zijn, waarbij romantische ideeën over het vrijgevochten muzikantenbestaan waarschijnlijk een rol spelen. ‘Wat doe je nou overdag?’ is een andere vraag die ik regelmatig hoor. Als ik dan zeg dat ik thuis hard studeer, en ook nog ander werk doe, heb ik vaak de indruk dat het wat tegenvalt.

Ook willen ze veel weten over de liedjes en de componisten. Het verhaal over Boris Vian valt doorgaans erg goed. Al is het natuurlijk wel wat potsierlijk dat ik die woorden zing over oorlog en deserteren. Maar, door de context van het concert kom ik weg met grote gebaren die tegenwoordig in de meeste andere situaties redelijk belachelijk zouden klinken.

Zonder angst voor oorlog en zonder dat ik word opgeroepen ‘arme mensen te doden’ zing ik bloedserieus de ‘heldhaftige’ laatste woorden van het lied en niemand kijkt er gek van op: ‘Monsieur le Président. Si vous me poursuivez, prévenez vos gendarmes, que je n’ aurai pas d’ armes, et qu’ ils pourront tirer’, dat in de vertaling van Ernst van Altena als volgt klinkt: ‘Nee ik draag geen geweer. Geef opdracht aan uw knechten, mij niet vast te hechten. Knal mij gewoon maar neer.’

Frank Meester is buitengewoon afdelingshoofd van BURO FLUDO.
Hij bedenkt manieren om met behulp van de filosofie
het leven iets minder ellendig te maken.

Op de foto boven de blog sta ik met mijn zoons Midas (r) en Gilles, samen vormen we een familieband, de MAESTROs, waarmee we veel op buitenlandse festivals hebben gespeeld. We spelen popmuziek in een jazzjas en jazz in een popjas, met veel ska erin. De MAESTROs zijn inmiddels uitgebreid met Eric Diepraam, Wim en Thomas Lammen. (foto Valerie Granberg)

Elke week versgetypte levenstips ontvangen?
Schrijf je dan in voor de nieuwsbrief



Wil je meer BURO FLUDO?
Misschien is een cursus dan iets voor jou!

Nieuw: De BURO FLUDO kadobon!

Wist je dat je nu ook een proefles kunt doen? Je kunt je aanmelden op de cursussenpagina

Opvoedboeken

Samen met Stine Jensen schreef ik twee opvoedboeken. Één voor ouders: De opvoeders. wat de filosofie de schipperende ouder kan leren en één voor kinderen: Hoe voed ik mijn ouders op? Een boek vol tips waarmee kinderen hun onopgevoede ouders een beetje kunnen helpen. Je vindt de boeken op de leuke dingen-pagina.

Vraag het Frank

Heb je een filosofische vraag? Dan kun je die aan mij stellen. Stuur me een berichtje via de contactpagina. Wie weet behandel ik je vraag in een van mijn vlogs.