In 1881 komt Friedrich Nietzsche (1844-1900) op de gedachte van de eeuwige wederkeer van hetzelfde. Stel je eens voor dat alles wat gebeurt in je leven zich eindeloos zou herhalen. Hoe zou je dan je leven inrichten?
In deze tijd leeft Nietzsche als een nomade. Hij schrijft zijn boeken vaak al wandelend door de bergen. Hij leeft in pensions in Zwitserland en Italië, op zoek naar plaatsen waar de weersomstandigheden een gunstig effect hebben op zijn gezondheid, want hij wordt vaak geteisterd door ernstige hoofdpijnen.
Zijn boeken krijgen een steeds aforistischer karakter: korte stukjes met daarin een wijsheid of een inzicht verwoord. Zo ook De vrolijke wetenschap, waarin de beroemde uitspraak staat: ‘God is dood.’
Het is maar goed dat zijn vader, die dominee was, op dat moment al dood is. Als Nietzsche vijf jaar is, sterft zijn vader en kort daarna ook zijn broertje Joseph. Nietzsche leeft vanaf dat moment in een gezin dat bestaat uit vijf vrouwen: zijn moeder, zijn zus Elisabeth, zijn oma en zijn twee tantes. Niet alleen zijn vader was dominee in de lutherse kerk, maar ook van moeders kant zijn er vele dominees in de familie.
Voordat Nietzsche al wandelend zijn boeken schreef was hij hoogleraar filologie – de wetenschap van de klassieke talen. Hij was een van de jongste hoogleraren ooit. Zijn eindscriptie aan de universiteit werd behandeld als proefschrift en zo kon hij direct na het afronden van zijn studie al hoogleraar worden.
Daarvoor had hij op een elitegymnasium gezeten. Hij blonk uit in alle vakken, vooral in de klassieke talen, behalve in wiskunde. Het onderwijssysteem, maar ook zijn vriendschappen stonden in het teken van wedijver. Neem Germania, een door Nietzsche en zijn vrienden opgericht dispuut. Elk lid was verplicht om eens per drie maanden aan de anderen een werkstuk voor te leggen. Dat kon een gedicht zijn, een muzikale compositie, een architectonisch ontwerp of een essay. De anderen hadden de plicht het werkstuk zo hard mogelijk neer te sabelen.
Begin 1889 stort Nietzsche in Turijn op straat in. De rest van zijn leven zal hij zijn beroofd van zijn geestelijke vermogens. Zijn zus en zijn moeder verzorgen hem tot hij in 1900 sterft.